
De hoofdpersoon is een meisje in een rood jakje dat met haar vader door de stad loopt. Onderweg heeft zij oog voor het kleine, het schuchtere, het gewoon-bijzondere. Ze plukt onkruidbloemetjes. In het begin van het boek groeit haar boeketje, en verderop in het boek slinkt het weer, omdat ze haar bloemetjes een ontroerende bestemming geeft: ze zijn voor een dood vogeltje, voor een slapende meneer, voor een hond die aan een lijn voor een winkel zit te wachten.
De platen zijn prachtig van perspectief. Soms zien we scènes van schuin bovenaf, soms van de zijkant, soms wordt er ingezoomd, soms zijn er drie episodes op één bladzijde: het boek loopt over van de visuele rijkdom. Smith gaat heel effectief met kleur om: niet alles is gekleurd, maar wat gekleurd is, licht daarom even warm op als het onderwerp van dit boek: aandacht. Rust. Vriendelijkheid. Een schitterende klassieker.