Nee, een groot talent voor pakkende titels had ze misschien niet, en ook het omslag is niet bijster aantrekkelijk, maar er valt weer veel te genieten in dit boek, dat zich trouwens niet op jongeren of kinderen richt en het dus niet per se moet hebben van spanning of makkelijk lezen. Maar de keuzes die Rutgers van der Loeff maakte zijn interessant. Ten eerste laat ze het verhaal in een fictief Afrikaans land spelen, met fictieve personages, maar op zo'n manier en met zulke zintuiglijke details dat alles schier echt aanvoelt. Hoofdpersonage is Martie, een meisje dat zich vooral met vaccineren bezighoudt (tegen mazelen met name) en dat samenwoont met de wat struisere en stuursere Bea. En er zijn ook jongens. Er is de vlotte en welbespraakte Lex, en de eenvoudigere, maar meer praktische Dirk. Beiden zijn dol op Martie, maar zij voelt zich wat klem zitten tussen de aandacht van de jongens (die zich bijvoorbeeld, heel grappig, om de beurt ergeren aan het feit dat Martie volgens hen in haar conversatie woorden overneemt van de ander).
Zoals vaak bij Rutgers van der Loeff bevindt de schrijfster zich vooral in het hoofd van haar eerste personage, maar ze kan, als een zwevend geestje, ook soms zomaar een alina vanuit een van de twee jongens schrijven. Het is razand knap hoe soepel Rutgers van der Loeff dat doet en hoe het totaal geen moeilijkheden voor de lezer oplevert.
Zoals gezegd: Gewoon in het ongewone is niet haar gemakkelijkste en ook niet haar spannendste boek. Maar het is intrigerend hoe het doortrokken is van de ambivalentie over ontwikkelingswerk. Het boek verscheen in 1971, maar kan, juist door het belichten van alle kanten, van nu zijn. Zo zegt Lex ergens bijvoorbeeld: 'We hebben niet het récht die mensen onder druk te zetten. We hebben niet het recht misbruik te maken van onze vervloekte huidskleur.' En ook verder gaat het steeds over wat de zin van ontwikkelingswerk zou moeten zijn, kan zijn, of totaal niet is. Die voortdurende nuancering alleen al maakt dit vergeten boek tot een boeiende leeservaring.