Als Anna Woltz over een jongen of een meisje schrijft, dan worden wij die jongen of dat meisje. Anna kan aan de hand van niet al te ingewikkeld geformuleerde observaties zo goed overdragen hoe het is om nu juist de pech te hebben die haar hoofdpersoon heeft, dat wij ons volledig vereenzelvigen. In ALASKA, haar nieuwste en wéér geweldige boek, zijn dat zelfs een jongen én een meisje. Sven en Parker beginnen aan een brugklasschooljaar, en ze zijn allebei relatieve buitenstaanders, ze komen allebei 'van Mars'- Parker maakt de fout al in een van de eerste dagen haar liefde voor haar hond Alaska te belijden (op een wat ongewone manier) en Sven heeft een ernstige vorm van epilepsie. Moeizame bijkomstigheid: die twee hebben vrijwel meteen een hekel aan elkaar. Dat laatste draait Anna Woltz virtuoos om, en daarbij legt ze de achterliggende angsten en trauma's van de kinderen beetje bij beetje bloot.
Anna Woltz is een psychologieheldin, maar dan is er ook nog die heerlijke, licht-komische-maar-toch-heel-ernstige toon ('Als er een sport was die epilepsie heette, dan zou ik echt nooit van mijn leven op epilepsie gaan.') en een héél spannend en toch geloofwaardig plot. Plus: een heerlijke hoofdrol voor een prachtige hond, als een kleine referentie aan haar ook zeer goede boek RED MIJN HOND.
Na GIPS, de Gouden Griffel van dit jaar, heeft ze 't dus gewoon wéér geflikt, super-Anna.