De boeken van Wouter Klootwijk spelen zich af op het platteland, en dat is bij Naar de overkant niet anders. Het blijft een verfrissende keuze, want zo vaak lezen we niet over kinderen die uit een boeren- of een timmermansgezin stammen. Het gaat in dit dunne boek dit keer veel over hout, maar ook over water, want tussen de huizen van de twee hoofdpersonen (Eefje en Steef) loopt een rivier. Die overgestoken moet worden. Dat gebeurt met een vlot, die tot pont gemaakt wordt. Daardoor kan de vriendschap tussen de twee pas echt bloeien, en dan lezen we, op z'n Klootwijks, van die heerlijke droge dialoogzinnen:
Een potje gaan liggen huilen,' zegt Eefje, 'daar heb je niks aan, of wel soms?'
Steef kijkt haar aan. 'Goed dat je het zegt.'
Hij veegt met de rug van zijn hand over zijn wangen.
Maar er zijn ook fijne, nuchtere observaties:
[Steef] loopt naar de mast en klopt met zijn hand op het staal.Zoals mensen die paarden leuk vinden op een paard kloppen. Of op een auto. Dat zag Steef een keer. Een man die zijn auto aaide.
Bij elk kort hoofdstukje krijgen we een tekeningetje in kleur van Enzo Pérès-Labourdette. Waar we hem vooral kennen van bonte, zwierige platen zien we nu: een naaimachine, een bankschroef, een werktekening. Maar ook Eefjes prachtige kroeshaar-staartjes of de bonte jurken die haar moeder maakt.
Zowel tekst als tekeningen zorgen ervoor dat Naar de overkant een fijntjes neergezet kleinood is, een kalm kleinood en vooral ook een heel sympathiek kleinood.